Advies en begeleiding bij muzikaal-erfgoedzorg

 

Een beknopte inleiding over de beiaard & zijn muziek.

Evolutie

De beiaard ontstaat rond het einde van de 15de eeuw(1). Hieraan gaat een lange evolutie vooraf: vanaf het begin van de 14de eeuw worden de eerste automatische speelwerken ontwikkeld. Het oudste tot nu toe gekende vermelding waarin sprake is van klokken die via een (stokken)klavier bespeelbaar zijn - een essentiële voorwaarde om van een beiaard te kunnen spreken - dateert uit 1510 en bevindt zich in de stadsrekeningen van Oudenaarde. Aanvankelijk bespelen de beiaardiers een beperkt aantal klokken waarvan de klankkwaliteit, onder meer door een gebrekkige stemming, alles behalve optimaal is.

Vanaf het midden van de 17de eeuw breekt een bloeiperiode aan voor de beiaard. De gebroeders François en Pieter Hemony gieten zuiver gestemde klokken en breiden de tessituur uit tot drie octaven. Tot aan het einde van de 18de eeuw blijft de beiaard in de Lage Landen prominent aanwezig in de ‘klank van de stad’. Belangrijke klokkengieters zijn Melchior de Haze, Willem Witlockx, Joris du Mery en het geslacht vanden Gheyn.

Met de Franse bezetting breken sombere tijden aan voor de beiaardkunst. Een groot deel van het klokkenpatrimonium komt terecht in smeltovens en kennis over het klokkengieten verdwijnt. Onder impuls van Adolf en (vooral) Jef Denyn herleeft de beiaardkunst vanaf het einde van de 19de eeuw. De speelwijze verbetert aanzienlijk dankzij de technische vernieuwingen die Jef Denyn toepast. De oprichting van de Mechelse beiaardschool in 1922 en Denyns oproep om originele werken voor beiaard te componeren, hebben vooral in de tweede helft van de 20ste eeuw geleid tot een bloeiende beiaardcultuur

Repertoire

Uit onderzoek blijkt dat beiaardiers altijd ‘eigentijdse’ muziek hebben gespeeld. Ook de speeltrommels van de beiaardautomaten speelden dag in dag uit eigentijdse melodieën (2). Het repertoire weerspiegelt duidelijk de veranderende muzikale smaken van het doelpubliek en de uitvoerder. In de 17de eeuw treffen we nog heel wat religieuze (op gregoriaanse thema’s gebaseerde) muziek aan. Vanaf de 18de eeuw maakt de beiaardier voor zijn bespelingen vooral gebruik van het klavier-, dans- en volksmuziekrepertoire. In de 19de eeuw komt het operarepertoire meer en meer aan bod.

Tot aan het begin van de 20ste eeuw wordt er echter niet speciaal voor beiaard gecomponeerd(3). Dit verklaart ook waarom ‘beiaardmuziek’ uit de 17de – 19de eeuw erg zeldzaam is. Beiaardmuziek werd immers niet gepubliceerd: beiaardiers improviseerden op bestaande melodieën of schreven arrangementen voor de automaat of om zelf te spelen. De zeldzame ‘beiaardboeken’ die we kennen uit de 18de eeuw (4) zijn dan ook verzamelbundels, vergelijkbaar met de speelmanboekjes uit die tijd of de songbooks in onze tijd, die een geheugensteun vormden voor de beiaardier.

Versteekboeken

Een bijzonder interessante muzikale bron, zowel wat het repertoire betreft als wat het onderzoek naar de uitvoeringspraktijk betreft, zijn de versteekboeken: verzamelingen met bewerkingen die op de speeltrommels werden geplaatst. Aanvankelijk waren het de beiaardautomaten die het meest tot de verbeelding spraken en die ook het prestige van een stad mee bepaalden.

Al vanaf de 16de eeuw bestelden gemeentebesturen diveersche liedekins al dan niet bijeengebracht in zulke versteekboeken. Ondanks heel wat bronnen hierover, is er tot op heden geen versteek- of beiaardboek uit de 16de eeuw teruggevonden. Voor de 17de eeuw beschikken wij slechts over de versteekboeken van Hendrick Claes (Brussel, ca.1616), Théodore de Sany (Brussel, 1648) en Philippys Wyckaert (Gent, 1681). Uit de 18de eeuw kennen we het versteekboek van Joannes de Gruytters, dat later werd voortgezet door zijn zoon Amandus voor wie Joannes ook een versteekhandleiding schreef (5).

Ook vandaag moeten beiaardiers over een uitgebreid repertoire beschikken. Zoals hun voorgangers maken zij vaak zelf arrangementen van klassieke en populaire muziek. De voorbije decennia werd het repertoire ook aangevuld met boeiende beiaardcomposities van onder anderen Frédéric Devreese, Frans Geysen, Geert D’hollander, ... Daarbij komen nog de bewerkingen voor het computerspeelwerk, de moderne versie van de speeltrommel. Tijdens hun loopbaan bouwen beiaardiers een aanzienlijk muzikaal erfgoed op. Het is mede hun verantwoordelijkheid om dit door te geven aan toekomstige generaties.

Carl Van Eyndhoven,
voorzitter van de Vlaamse Beiaard Vereniging, 2010


(1) De geschiedenis van klokken en beiaarden wordt o.m. beschreven door:
ROMBOUTS, Luc, Zingend Brons. 500 jaar beiaardmuziek in de Lage Landen en de Nieuwe Wereld, Davidsfonds Leuven, 2010.
LEHR, André e.a., Beiaardkunst in de Lage Landen, Lannoo, Tielt, 1991.
Website van de Vlaamse Beiaard Vereniging: www.beiaard.org
(2) VAN EYNDHOVEN,Carl & STRAUVEN,Peter (red.), Trillers, mordanten, schielijke lopen…Een artistieke reconstructie van de beiaardmuziek in de achttiende eeuw, Cahiers van het IvOK nr.7, Acco, Leuven, 2008.
(3) De preludes van Matthias vanden Gheyn (Leuven, 18de eeuw) en Johannes Volcerick (Antwerpen, eind 19de eeuw) vormen de (hoogstaande) uitzondering.
(4) O.a. van Joannes de Gruytters (Antwerpen, 1746) en Frans De Prins (Leuven, 1781).
(5) JANSSENS, Liesbeth, Regelement ofte manieren om alle trommels dienende tot beijaert spelen te versteken. Antwerpse versteekhandleiding van Joannes De Gruytters in: Magazine, jg.9 nr. 2, juni 2003, Vlaamse Beiaard Vereniging, Antwerpen, pp. 10-17.

Submit to FacebookSubmit to Google PlusSubmit to TwitterSubmit to LinkedIn

Een beknopte inleiding over de beiaard & zijn muziek.

Evolutie

De beiaard ontstaat rond het einde van de 15de eeuw(1). Hieraan gaat een lange evolutie vooraf: vanaf het begin van de 14de eeuw worden de eerste automatische speelwerken ontwikkeld. Het oudste tot nu toe gekende vermelding waarin sprake is van klokken die via een (stokken)klavier bespeelbaar zijn - een essentiële voorwaarde om van een beiaard te kunnen spreken - dateert uit 1510 en bevindt zich in de stadsrekeningen van Oudenaarde. Aanvankelijk bespelen de beiaardiers een beperkt aantal klokken waarvan de klankkwaliteit, onder meer door een gebrekkige stemming, alles behalve optimaal is.

Vanaf het midden van de 17de eeuw breekt een bloeiperiode aan voor de beiaard. De gebroeders François en Pieter Hemony gieten zuiver gestemde klokken en breiden de tessituur uit tot drie octaven. Tot aan het einde van de 18de eeuw blijft de beiaard in de Lage Landen prominent aanwezig in de ‘klank van de stad’. Belangrijke klokkengieters zijn Melchior de Haze, Willem Witlockx, Joris du Mery en het geslacht vanden Gheyn.

Met de Franse bezetting breken sombere tijden aan voor de beiaardkunst. Een groot deel van het klokkenpatrimonium komt terecht in smeltovens en kennis over het klokkengieten verdwijnt. Onder impuls van Adolf en (vooral) Jef Denyn herleeft de beiaardkunst vanaf het einde van de 19de eeuw. De speelwijze verbetert aanzienlijk dankzij de technische vernieuwingen die Jef Denyn toepast. De oprichting van de Mechelse beiaardschool in 1922 en Denyns oproep om originele werken voor beiaard te componeren, hebben vooral in de tweede helft van de 20ste eeuw geleid tot een bloeiende beiaardcultuur

Repertoire

Uit onderzoek blijkt dat beiaardiers altijd ‘eigentijdse’ muziek hebben gespeeld. Ook de speeltrommels van de beiaardautomaten speelden dag in dag uit eigentijdse melodieën (2). Het repertoire weerspiegelt duidelijk de veranderende muzikale smaken van het doelpubliek en de uitvoerder. In de 17de eeuw treffen we nog heel wat religieuze (op gregoriaanse thema’s gebaseerde) muziek aan. Vanaf de 18de eeuw maakt de beiaardier voor zijn bespelingen vooral gebruik van het klavier-, dans- en volksmuziekrepertoire. In de 19de eeuw komt het operarepertoire meer en meer aan bod.

Tot aan het begin van de 20ste eeuw wordt er echter niet speciaal voor beiaard gecomponeerd(3). Dit verklaart ook waarom ‘beiaardmuziek’ uit de 17de – 19de eeuw erg zeldzaam is. Beiaardmuziek werd immers niet gepubliceerd: beiaardiers improviseerden op bestaande melodieën of schreven arrangementen voor de automaat of om zelf te spelen. De zeldzame ‘beiaardboeken’ die we kennen uit de 18de eeuw (4) zijn dan ook verzamelbundels, vergelijkbaar met de speelmanboekjes uit die tijd of de songbooks in onze tijd, die een geheugensteun vormden voor de beiaardier.

Versteekboeken

Een bijzonder interessante muzikale bron, zowel wat het repertoire betreft als wat het onderzoek naar de uitvoeringspraktijk betreft, zijn de versteekboeken: verzamelingen met bewerkingen die op de speeltrommels werden geplaatst. Aanvankelijk waren het de beiaardautomaten die het meest tot de verbeelding spraken en die ook het prestige van een stad mee bepaalden.

Al vanaf de 16de eeuw bestelden gemeentebesturen diveersche liedekins al dan niet bijeengebracht in zulke versteekboeken. Ondanks heel wat bronnen hierover, is er tot op heden geen versteek- of beiaardboek uit de 16de eeuw teruggevonden. Voor de 17de eeuw beschikken wij slechts over de versteekboeken van Hendrick Claes (Brussel, ca.1616), Théodore de Sany (Brussel, 1648) en Philippys Wyckaert (Gent, 1681). Uit de 18de eeuw kennen we het versteekboek van Joannes de Gruytters, dat later werd voortgezet door zijn zoon Amandus voor wie Joannes ook een versteekhandleiding schreef (5).

Ook vandaag moeten beiaardiers over een uitgebreid repertoire beschikken. Zoals hun voorgangers maken zij vaak zelf arrangementen van klassieke en populaire muziek. De voorbije decennia werd het repertoire ook aangevuld met boeiende beiaardcomposities van onder anderen Frédéric Devreese, Frans Geysen, Geert D’hollander, ... Daarbij komen nog de bewerkingen voor het computerspeelwerk, de moderne versie van de speeltrommel. Tijdens hun loopbaan bouwen beiaardiers een aanzienlijk muzikaal erfgoed op. Het is mede hun verantwoordelijkheid om dit door te geven aan toekomstige generaties.

Carl Van Eyndhoven,
voorzitter van de Vlaamse Beiaard Vereniging, 2010


(1) De geschiedenis van klokken en beiaarden wordt o.m. beschreven door:
ROMBOUTS, Luc, Zingend Brons. 500 jaar beiaardmuziek in de Lage Landen en de Nieuwe Wereld, Davidsfonds Leuven, 2010.
LEHR, André e.a., Beiaardkunst in de Lage Landen, Lannoo, Tielt, 1991.
Website van de Vlaamse Beiaard Vereniging: www.beiaard.org
(2) VAN EYNDHOVEN,Carl & STRAUVEN,Peter (red.), Trillers, mordanten, schielijke lopen…Een artistieke reconstructie van de beiaardmuziek in de achttiende eeuw, Cahiers van het IvOK nr.7, Acco, Leuven, 2008.
(3) De preludes van Matthias vanden Gheyn (Leuven, 18de eeuw) en Johannes Volcerick (Antwerpen, eind 19de eeuw) vormen de (hoogstaande) uitzondering.
(4) O.a. van Joannes de Gruytters (Antwerpen, 1746) en Frans De Prins (Leuven, 1781).
(5) JANSSENS, Liesbeth, Regelement ofte manieren om alle trommels dienende tot beijaert spelen te versteken. Antwerpse versteekhandleiding van Joannes De Gruytters in: Magazine, jg.9 nr. 2, juni 2003, Vlaamse Beiaard Vereniging, Antwerpen, pp. 10-17.

Submit to FacebookSubmit to Google PlusSubmit to TwitterSubmit to LinkedIn