Een nieuw licht op de beiaardcultuur met deze boeiende historiografie.
In 2003 verwierf het archief van de K.U.Leuven het tot dan toe ongekende ‘Beiaardboek van Frans De Prins, 1781’. De stukken in het De Prins-handschrift zijn ontleend aan het klavier-, dans- en volksmuziekrepertoire uit de achttiende eeuw. Van de 221 stukken zijn er 56 aangepast voor beiaard, maar het manuscript bevat geen authentieke beiaardmuziek. De vraag ‘hoe ga je als hedendaags beiaardier met deze muziek om?’ drong zich dan ook op.
Ten einde deze vraag te beantwoorden, werd een onderzoeksproject opgestart door het beiaard-departement van het Lemmensinstituut i.s.m. de afdeling musicologie van de K.U.Leuven, binnen het onderzoeksplatform van het IvOK (Instituut voor Onderzoek in de Kunsten). Ook Resonant en de Nederlandse Beiaardschool werkten mee. Het onderzoeksproject draagt de volgende titel: Onderzoek naar ontstaan, corpus, context en actuele uitvoeringspraktijk van de beiaardmuziek en gerelateerde klaviermuziek in de Zuidelijke Nederlanden in de achttiende eeuw.
Het corpus van het project bestond uit lied- en speelmansboeken, klavier-handschriften en beiaardboeken uit de 18de eeuw. Dit corpus werd, wat de beiaard- en versteekboeken betreft, ingevoerd in RISM, het internationale naslagwerk bij uitstek voor het opsporen van melodische concordanties. Uit dit concordantieonderzoek blijkt vooral dat men dit repertoire in zijn geheel moet onderzoeken en kaderen binnen de context van de stedelijke muziekgeschiedschrijving (Urban musicology). Zo blijkt bijvoorbeeld uit een studie van de intekenlijsten op 18de-eeuwse muziekuitgaven dat hier heel wat namen van beiaardiers in voorkomen. Op die manier kan men traceren hoe bepaalde werken in beiaardboeken verschenen na de aankoop van de desbetreffende partituur door de beiaardier. Vooral versterkt dit ook het beeld van de beiaardier als all round muzikant.
Een belangrijk sleutelmoment in het onderzoeksproject was de vaststelling dat de ideale bron voor deze studie opnames uit de 18de eeuw zijn. Met name de muziek die op de trommel werd geplaatst die elk kwartier de beiaard als een grote muziekdoos tot klinken brengt, vormde een belangrijke factor in dit onderzoek. Zo blijkt dat de beiaardiers ernaar streefden om de muziek voor beiaardautomaat te laten klinken alsof zij zelf aan het spelen waren. Beiaardiers moesten de facto de muziek die zij op de trommel plaatsten zeer nauwkeurig noteren. Deze stukken werden verzameld in de zgn. versteekboeken. Een bijzonder interessante bron vormt het beiaardboek van de Antwerpse beiaardier Joannes De Gruytters dat ook bewaard is gebleven. Uit het concordantieonderzoek blijkt duidelijk dat dit boek een weerspiegeling is van het beiaard.
De resultaten van dit project zijn gebundeld in Cahier 7 van de uitgaves van het IvOK. In het cahier licht Peter Strauven enkele relevante voorbeelden van het concordantieonderzoek toe en beschrijft Gilbert Huybens hoe het beiaardhandschrift van Frans De Prins is ontstaan binnen een actieve muzikantenfamilie. Zo plaatst ook Eugeen Schreurs het historische beiaardrepertoire in zijn stedelijke context. Jacques Maassen geeft een overzicht van de historische trommels en omschrijft verder het belang van deze speelwerken voor de uitvoering van historische beiaardmuziek. Carl Van Eyndhoven beschrijft ten slotte concrete voorbeelden van een vernieuwde uitvoeringspraxis. Als bijlage bij het cahier hoort ook een cd-opname die een aantal belangrijke inzichten van het onderzoek verklankt. Op de cd werden een aantal werken door verschillende musici op verschillende instrumenten opgenomen. Zo is achttiende-eeuwse muziek te horen op beiaard, orgel, klavecimbel en musette.
C. Van Eyndhoven & P. Strauven (Eds.), Trillers, mordanten, schielijke loopen ... Een artistieke reconstructie van de beiaardmuziek in de achttiende eeuw. Leuven, ACCO, 2008.