De collectie Pernet is een goudmijn voor jazzonderzoek.
In 2001 werd de reeks Jazz: The Story of America’s Music van de bekende Amerikaanse documentairemaker Ken Burns uitgezonden op de Amerikaanse televisie. Ondanks de initiële goede ontvangst werd deze tiendelige serie gaandeweg steeds meer bekritiseerd, vooral vanuit academische hoek. Vanuit Europa was een van de meest gehoorde kritieken dat de documentaire bijna exclusief focuste op jazz in de Verenigde Staten, iets wat de titel uiteraard verkondigde, maar waarbij wel werd voorbijgegaan aan de impact die de muziek op het 20ste-eeuwse Europa heeft gehad. Die impact is voor België het meest zichtbaar, hoorbaar én tastbaar in de collectie Pernet.
Verwoed verzamelaar
Robert Pernet (1940-2001) was naast jazzdrummer vooral bekend als verwoed verzamelaar en jazzhistoricus. Hoewel hij verre van de enige Belgische collectioneur was met een voorliefde voor deze muziek, was hij wel de enige die er zijn levenswerk van maakte om alles wat hij maar kon vinden omtrent onze vaderlandse jazzgeschiedenis te bewaren. Omdat hij als musicus midden in het veld stond, was hij in staat om contacten te leggen met de vorige generaties van jazzmensen, niet enkel muzikanten uit de vooroorlogse jazzscene, maar ook sleutelfiguren zoals jazzpromotor Félix-Robert Faecq (1901-1992). Zo kon hij erg zeldzaam materiaal bijeen krijgen, vaak via schenkingen van zijn collega-musici. Naast enkele huiskamers gevuld met muziekopnames, afspeelapparatuur, affiches, brieven, krantenknipsels, tijdschriften en foto’s allerhande, resulteerde dit in 1967 in een eerste, bescheiden poging om een Belgische jazzgeschiedenis neer te schrijven: Jazz in Little Belgium: Historique et Discographie de 1881 à 1966, een boek dat tot op heden jammer genoeg geen navolging kent. Wel kreeg het discografische luik een posthuum vervolg in de Belgian Jazz Discography uit 1999, een onmisbaar naslagwerk voor iedereen met een passie voor onze nationale jazz. De uitgave hiervan werd verzorgd door het Koning Boudewijnfonds en het is ook deze organisatie die bij Pernets overlijden in 2001 diens collectie in handen kreeg. Men zocht en vond een goede thuis voor de massa aan materiaal in de bibliotheek van het Brusselse Muziekinstrumentenmuseum (MIM). Zij organiseerden op aansturen van het Koning Boudewijnfonds een tentoonstelling en brachten een tentoonstellingscatalogus alsook een tweedelige cd-box uit, alle onder de – inmiddels weinig originele – naam Jazz in Little Belgium. Nu, meer dan tien jaren later, is de collectie Pernet uit de publieke aandacht verdwenen en zijn er nog maar enkele exemplaren te vinden van de Belgian Jazz Discography en de catalogus [1]. (De cd-box en Pernets eerste boek zijn al geruime tijd collector’s items.)
Meer dan een muziekbladje
Gelukkig weten de weinige jazzonderzoekers die ons land telt vlot de weg te vinden naar deze collectie. Ter voorbereiding van een lezing op een internationaal jazzcongres meldde ik me vorig jaar opnieuw aan bij de MIM-bibiliotheek. Ditmaal lag mijn focus op de figuur van Félix-Robert Faecq, een man die een absolute sleutelpositie innam in het Belgische jazzmilieu van het interbellum. Zijn verwezenlijkingen belichten, zou een lang artikel in beslag nemen, maar laat ons enkele hoogtepunten opsommen: in 1926 zat hij mee in de organisatie van het eerste ‘officiële’ jazzconcert door Belgen in België en het volgende jaar zorgde hij voor de eerste 100% Belgische jazzopnames (door Chas Remue and His New Stompers Orchestra). Daarnaast was hij mede-oprichter van de Jazz Club de Belgique in 1932 en datzelfde jaar organiseerde hij voor het eerst een reeks nationale (en later internationale) jazzwedstrijden, die uiteindelijk liepen tot aan de Tweede Wereldoorlog. Robert Goffins pionierswerk Aux Frontières du Jazz (1932), het platenlabel Jazz Club (1938), en het jazztijdschrift Music (1924-1939): Faecq heeft er van dichtbij of veraf steeds wel iets mee te maken gehad.
De sporen van deze activiteiten zijn allemaal terug te vinden in de Collectie Pernet: affiches van de wedstrijden, briefwisselingen tussen Faecq en zijn binnen- en buitenlandse contacten, en … de volledige jaargangen van het jazztijdschrift Music, waar ik me voor de bovengenoemde lezing over Faecq enkele dagen in verdiepte. Ondanks de generieke naam werd al snel werd duidelijk dat het niet zomaar over het eerste het beste muziekbladje ging.
In oktober 1924 richtte Faecq het zelfverklarende Musique Magazine op. Daarvoor was hij al enige jaren actief in de muziekindustrie als vertegenwoordiger van platenlabels zoals Edison Bell Records and Imperial Records, alsook van muziekuitgeverijen zoals A.J. Stasny Music Company en Sam Fox Publishing Company. Om enige zweem van partijdigheid weg te nemen – Faecq had immers ook een muziekwinkel die adverteerde in Musique Magazine – installeerde hij zijn goede vriend Paul Nayaert als redacteur, zij het onder het pseudoniem Pierre Neuville. Een naam die quasi op alle edities van het blad voorkomt, is deze van een zekere R. Verneuil, de manager. Hoewel hier geen rechtstreeks bewijs voor bestaat, is het erg waarschijnlijk dat dit in feite Faecq zelf was, die zo alsnog de touwtjes stevig in handen hield [2]. Musique Magazine was opgezet als een breed amusementsmagazine met aandacht voor klassieke muziek, varieté, muziektheater en vanaf 1925 eveneens dans. Maar het meest opmerkelijke was dat er sinds de eerste editie uit 1924 meteen een toegewijde jazzcolumn was, getiteld Jazzmania. Hiermee was het maandelijkse Musique Magazine in feite het allereerste tijdschrift wereldwijd dat op regelmatige basis aandacht besteedde aan jazz, en dit op de voet gevolgd door het veel bekendere Britse Melody Maker (1926). Tegen april 1925 wijzigde de naam van Musique Magazine in het meer internationaal klinkende Music. Ondanks het feit dat de voertaal nog steeds Frans bleef, werd er dus ook meer aandacht besteed aan het buitenlandse concertleven, dit echter zonder talent van eigen bodem te vergeten. Op datzelfde moment werd een leuke vondst geïntroduceerd: een soort partituren-centerfold, een uitneembaar boekje met muziek van – hoe kan het ook anders – Belgische componisten. Zo werd Music niet enkel een blad voor de passieve concertganger, maar tevens voor de actieve muzikant.
Aan de hand van de covers en de centerfold-scores wordt duidelijk dat de focus van Music gaandeweg begon te verschuiven richting jazz, wellicht onder impuls van Faecq, die achter de schermen Music effectief stuurde. Een mooi voorbeeld hiervan is de maandelijkse rubriek van auteur en collega-promotor Robert Goffin (1898-1984) Aux Frontières du Jazz vanaf januari 1930 [3]. In 1932 resulteerde die artikelenreeks in het gelijknamige boek, wereldwijd een van de eerste serieuze studies over jazz. Tegen 1931 was Music helemaal getransformeerd van een breed entertainment-magazine naar een gespecialiseerd jazztijdschrift. Hiermee stond het alweer aan de wieg van deze nieuwe evolutie in het jazzlandschap, waarbij het Franse Jazz-Tango-Dancing (1930, dit wordt later Jazz-Tango en vervolgens het bekende Jazz Hot) en het Nederlandse De Jazzwereld (1931) de enige contemporaine soortgenoten zijn [4]. De ironie wil dat het door velen als op en top Amerikaans bestempelde muziekgenre pas in 1934 zijn eerste Amerikaanse jazzblad krijgt, het nog steeds bestaande Downbeat [5].
Music als hefboom voor de Belgsiche jazzcultuur
Vanaf de jaren 30 vinden we naast ondere anderen Goffin ook befaamde Belgische jazzmusici in het redactieteam, zoals trompettist Gus Deloof (als Chef des Rubriques Techniques) en pianist John Ouwerx, en met als nieuwe ondertitel ‘Magazine Internationale du Jazz’ is de toon meteen gezet: geschreven voor én door jazzmusici en -fans is Music hét vakblad voor de Belgische jazzliefhebber. Doorheen de rest van de jaren 30 zal deze periodiek de onbetwistbare nummer één zijn in België, maar ook internationaal staat het zijn mannetje, met abonnees van Argentinië tot in Japan. Met zijn traditionele concert- en wedstrijdaankondigingen, recensies, een muziek-technisch luik (bijvoorbeeld een méthode efficace d’improvisation in het januari-nummer van 1934), de aloude centerfold-partituur en artikels allerhande zal het tijdschrift logischerwijze het lijfblad van de in 1932 opgerichte Jazz Club de Belgique worden (door, u raadt het al, onder anderen Faecq en Goffin). Naast verslagen van de vergaderingen van deze vereniging, een soort combinatie tussen een fanclub, een promotiekanaal en een jazzvakbond, zal de Jazz Club de Belgique het tijdschrift steeds meer en meer als werktuig gaan gebruiken om alles wat er schort op vlak van jazzbeleid aan de kaak te stellen. Vooral de openbare omroep NIR (of INR voor de Franstalige landgenoten) moet het hier ontgelden omwille van hun “schandalig gebrek aan aandacht voor jazz” (Music, december 1932, p. 468), en mede dankzij de publieke schandpaal die Music is, zullen zij uiteindelijk bezwijken onder de druk: januari 1936 ziet de oprichting van het NIR Jazzorkest onder leiding van Stan Brenders, een bigband die een grote rol zal spelen in de popularisering van jazz (meer bepaald van het swinggenre) in België. De zonneschijn kan echter niet blijven duren … Bij het begin van de Tweede Wereldoorlog, ziet Faecq zich verplicht het magazine tegen eind 1939 op te doeken [6]. Ondanks dit einde in mineur heeft het jazzmagazine een niet te onderschatten rol gespeeld in de verspreiding en acceptatie van jazz in België en dit sinds de eerste Jazzmania-column van oktober 1924.
Music bewijst het: Belgium mag dan misschien little zijn, jazz was (én is) het hier zeker niet!
Matthias Heyman
onderzoeker Universiteit van Antwerpen (in affiliatie met het Koninklijk Conservatorium Antwerpen)
gastdocent Jazzhistorische vakken Jazzstudio (Antwerpen) en Luca School of Arts (Leuven)
freelance jazzcontrabassist
[1] Voor de geïnteresseerden: de catalogus en discografie zijn met wat geluk nog te vinden in de museumshop van het MIM.
[2] Zo is Faecq vanaf april 1937 zonder enige uitleg plots manager, terwijl dit de maand ervoor nog de mysterieuze Verneuil was.
[3] De artikelreeks Aux Frontières du Jazz liep van januari 1930 en stopte plots in juli 1931, waarbij het in dat laatste jaar al onregelmatig verscheen. In 1932 volgde de boekpublicatie bij het Parijse Éditions Sagittaire, doch in nauwe samenwerking met Faecq, die het boek adverteerde in Music en het verkocht in zijn winkel.
[4] Hierbij gaan we voorbij aan het kortstondige Franse La Revue du Jazz, dat tussen juli 1929 en februari 1930 maandelijks verscheen. Het was een initiatief van de Franse bandleider Grégor, die bij het opdoeken van zijn tijdschrift opteerde voor de samenwerking met Music. Hoewel de laatste al eerder duidelijk een jazzkoers aan het varen was, was deze saemnwerking met Grégor wellicht een stimulus om Music vanaf april 1930 exclusief aan jazz te wijden (de reguliere portie klassieke muziek niet te na gesproken).
[5] De meeste van deze buitenlandse jazzbladen, zoals Jazz Hot, zijn ook in de collectie Pernet terug te vinden, zij het niet zo compleet als Music, dat netjes ingebonden in een tiental volumes wordt gepresenteerd.
[6] De finale vooroorlogse editie (nr. 168, de vijftiende editie van de zestiende jaargang) bundelt de laatste vier maanden van 1939 in één (dun) magazine, en ondanks enkele pogingen zal Music niet meer verschijnen tijdens de bezettingsjaren. Na de oorlog wordt het tijdschrift terug tot leven gewekt, maar het zal nooit meer hetzelfde niveau als tijdens het interbellum bereiken, en andere magazines (zoals het Franse Jazz Hot) nemen al snel zijn plaats in. Het merendeel van deze naoorlogse edities van Music bevindt zich in de collectie Pernet.