Advies en begeleiding bij muzikaal-erfgoedzorg

 

Dankzij de lokalisatie- en inventarisatiewerkzaamheden van Resonant werd een 18de-eeuws kalvierhandschirft ontdekt.

Op vraag van Resonant, onderwierp Peter Strauven, die in het kader van zijn doctoraatsonderzoek een inventaris samenstelt van 18de-eeuwse handschriften met klaviermuziek uit de Zuidelijke Nederlanden, dit handschrift aan een nader onderzoek. Hij stelde reeds enkele voorlopige bevindingen voor op de First Conference for Historical Keyboard Music (1-3 juli, University of Edinburgh, Schotland) en zo bleek dat musicologen en uitvoerders bijzonder geïnteresseerd waren in deze nieuwe bron. In het maartnummer 2012 van het tijdschrift Orgelkunst zal dit handschrift uitgebreid besproken worden. Dit handschrift is om verschillende redenen bijzondere aandacht waard.

In vergelijking met gelijkaardige bronnen is het handschrift Van Meurs, met zijn 192 pagina’s die niet minder dan 328 stukken bevatten, vrij omvangrijk te noemen. Bovendien vertoont deze compilatie een (eveneens eerder zeldzame) consistentie: in heel het handschrift is namelijk steeds dezelfde scribent aan het werk geweest. Ook het feit dat de (originele) paginanummering consequent doorloopt en dat zowel op de cover als op de laatste bladzijde de datum 1747 vermeld is, zijn indicaties van een planmatige samenstelling. Daarenboven zijn de gekozen stukken geordend in verschillende korte series van toonaarden; meestal wordt zulke reeks afgesloten met het woord “Fin”.

Door de relatief grote omvang en de consistente compilatie van dit handschrift kunnen we veilig stellen dat deze bron ons een mooie bloemlezing aanreikt van wat de scribent anno 1747 als klaviermuziek beschouwde. Helaas - zoals zo vaak - vond deze kopiist het overbodig componistennamen te vermelden. Bij slechts 10 stukken getroostte hij zich die moeite en dan nog: slechts drie van deze attributies bleken correct. Daarmee blijven er 325 stukken anoniem. We konden nog niet alle composities identificeren, maar toch leveren de huidige resultaten een bijzonder gevarieerd beeld op dat de grote verscheidenheid illustreert van het repertoire dat op klavierinstrumenten ten gehore werd gebracht.

Naast ‘authentieke’ klavecimbelmuziek (François Couperin, Jean-Baptiste Loeillet, en de lokale productie van Ignatius De Boeck, Josse Boutmy en Petrus Paepen) troffen we verschillende transcripties van ouvertures, concerti, opera-aria’s en kamermuziek aan. Concerti van Händel staan er zo naast vioolsonates van Jean-Baptiste Senaillé, fluitsonates van Johann Christian Schikhard naast concerti van Johann Adolf Hasse; het handschrift  bevat zelfs een transcriptie uit een cantate van Nicolas Bernier.

Opvallend zijn ook de talrijke instrumentale bewerkingen van volkse, Italiaanse, aria’s en canzonetta’s: zulke muziek troffen we nog niet eerder aan in klavierboeken die in de Zuidelijke Nederlanden gecompileerd werden. Ook het lokale, volkse repertoire (menuetten, marsen, vaudevilles en zelfs een kerstliedje) is duidelijk vertegenwoordigd. Ook de variaties op Cecilia en La folia zijn een mooie aanwinst in dit genre.

Tevens bleek het handschrift een ‘Allegro par Mr. Boutmy’ te bevatten: intrigerend, want deze compositie was niet terug te vinden in de gekende composities van de familie Boutmy. We kunnen echter deze compositie met volledige zekerheid aan Josse Boutmy toeschrijven, dankzij de enige(!) bladzijde die ons overgebleven is van de voor de rest volledig verloren gegane uitgave van diens Petites Suites de Pièces de Clavecin. Zo bleek dat het ‘Allegro par Mr. Boutmy’ in het handschrift van Meurs inderdaad de volledige versie is van het stuk dat slechts fragmentarisch in de druk is overgeleverd.

Verdere studie is nodig, maar reeds nu is duidelijk dat het handschrift “Van Meurs” een belangrijke aanvulling is op (onze kennis van) het 18de-eeuwse klavierrepertoire uit onze contreien.

Peter Strauven

Submit to FacebookSubmit to Google PlusSubmit to TwitterSubmit to LinkedIn

Dankzij de lokalisatie- en inventarisatiewerkzaamheden van Resonant werd een 18de-eeuws kalvierhandschirft ontdekt.

Op vraag van Resonant, onderwierp Peter Strauven, die in het kader van zijn doctoraatsonderzoek een inventaris samenstelt van 18de-eeuwse handschriften met klaviermuziek uit de Zuidelijke Nederlanden, dit handschrift aan een nader onderzoek. Hij stelde reeds enkele voorlopige bevindingen voor op de First Conference for Historical Keyboard Music (1-3 juli, University of Edinburgh, Schotland) en zo bleek dat musicologen en uitvoerders bijzonder geïnteresseerd waren in deze nieuwe bron. In het maartnummer 2012 van het tijdschrift Orgelkunst zal dit handschrift uitgebreid besproken worden. Dit handschrift is om verschillende redenen bijzondere aandacht waard.

In vergelijking met gelijkaardige bronnen is het handschrift Van Meurs, met zijn 192 pagina’s die niet minder dan 328 stukken bevatten, vrij omvangrijk te noemen. Bovendien vertoont deze compilatie een (eveneens eerder zeldzame) consistentie: in heel het handschrift is namelijk steeds dezelfde scribent aan het werk geweest. Ook het feit dat de (originele) paginanummering consequent doorloopt en dat zowel op de cover als op de laatste bladzijde de datum 1747 vermeld is, zijn indicaties van een planmatige samenstelling. Daarenboven zijn de gekozen stukken geordend in verschillende korte series van toonaarden; meestal wordt zulke reeks afgesloten met het woord “Fin”.

Door de relatief grote omvang en de consistente compilatie van dit handschrift kunnen we veilig stellen dat deze bron ons een mooie bloemlezing aanreikt van wat de scribent anno 1747 als klaviermuziek beschouwde. Helaas - zoals zo vaak - vond deze kopiist het overbodig componistennamen te vermelden. Bij slechts 10 stukken getroostte hij zich die moeite en dan nog: slechts drie van deze attributies bleken correct. Daarmee blijven er 325 stukken anoniem. We konden nog niet alle composities identificeren, maar toch leveren de huidige resultaten een bijzonder gevarieerd beeld op dat de grote verscheidenheid illustreert van het repertoire dat op klavierinstrumenten ten gehore werd gebracht.

Naast ‘authentieke’ klavecimbelmuziek (François Couperin, Jean-Baptiste Loeillet, en de lokale productie van Ignatius De Boeck, Josse Boutmy en Petrus Paepen) troffen we verschillende transcripties van ouvertures, concerti, opera-aria’s en kamermuziek aan. Concerti van Händel staan er zo naast vioolsonates van Jean-Baptiste Senaillé, fluitsonates van Johann Christian Schikhard naast concerti van Johann Adolf Hasse; het handschrift  bevat zelfs een transcriptie uit een cantate van Nicolas Bernier.

Opvallend zijn ook de talrijke instrumentale bewerkingen van volkse, Italiaanse, aria’s en canzonetta’s: zulke muziek troffen we nog niet eerder aan in klavierboeken die in de Zuidelijke Nederlanden gecompileerd werden. Ook het lokale, volkse repertoire (menuetten, marsen, vaudevilles en zelfs een kerstliedje) is duidelijk vertegenwoordigd. Ook de variaties op Cecilia en La folia zijn een mooie aanwinst in dit genre.

Tevens bleek het handschrift een ‘Allegro par Mr. Boutmy’ te bevatten: intrigerend, want deze compositie was niet terug te vinden in de gekende composities van de familie Boutmy. We kunnen echter deze compositie met volledige zekerheid aan Josse Boutmy toeschrijven, dankzij de enige(!) bladzijde die ons overgebleven is van de voor de rest volledig verloren gegane uitgave van diens Petites Suites de Pièces de Clavecin. Zo bleek dat het ‘Allegro par Mr. Boutmy’ in het handschrift van Meurs inderdaad de volledige versie is van het stuk dat slechts fragmentarisch in de druk is overgeleverd.

Verdere studie is nodig, maar reeds nu is duidelijk dat het handschrift “Van Meurs” een belangrijke aanvulling is op (onze kennis van) het 18de-eeuwse klavierrepertoire uit onze contreien.

Peter Strauven

Submit to FacebookSubmit to Google PlusSubmit to TwitterSubmit to LinkedIn