De Gentse universiteitsbibliotheek kan zich de trotse bezitter noemen van het oudste in Vlaanderen bewaarde Hadewijch-handschrift.
Het leven van de middeleeuwse mystica Hadewijch blijft tot op heden een mysterie. Behalve dat ze leefde in de eerste helft van de dertiende eeuw, blijven de meest basale gegevens over haar levenswandel ons onbekend. Onze kennis van Hadewijch beperkt zich hoofdzakelijk tot haar denken: in de uiteenlopende geschriften die van haar overgeleverd zijn, treedt ze naar voor als een hoog ontwikkelde vrouw, vertrouwd met de mystieke theologie. Haar liefde voor God (minne) staat centraal.
Het perkamenten handschrift uit de Gentse universiteitsbibliotheek, dat dateert uit de jaren 1350-1400, zou ontstaan zijn in het klooster Bethlehem, nabij Leuven. Naast brieven en visioenen bevat het strofische gedichten en mengeldichten. Vooral die eerste zijn vanuit muzikaal oogpunt interessant: onderzoek van de Nederlandse muziekwetenschapper en musicus Louis Peter Grijp toonde aan dat Hadewijchs gedichten ook als liederen waren bedoeld.
Ze ‘componeerde’ haar strofische gedichten naar bestaande melodieën, waarop haar teksten konden worden gezet. Inspiratie voor deze zogenaamde contrafacta vond Hadewijch zowel bij geestelijke als bij wereldlijke middeleeuwse melodieën, zoals trouvèreliederen. De hoofse thematiek van de trouvèrekunst verving ze echter door de relatie tussen God en mens. Daardoor stond de mystica aan de wieg van een nieuw genre: dat van de mystieke minnepoëzie.
Heidi Moyson